e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spouw spouw: spow (Noorbeek) De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.] II-9
spouwanker spouwhaak: [spouw]hǭk (Noorbeek) Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.] II-9
spouwlat spouwlat: [spouw]lat (Noorbeek) Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.] II-9
spouwmuur spouwmuur: špǫw[muur] (Noorbeek) Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.] II-9
spreeuw spreeuw: špri:w (Noorbeek) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] III-4-1
spreken, praten kallen: kallə (Noorbeek, ... ) praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sprenkelen sprinkelen: sprinkele (Noorbeek) druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4
sprokkelen zomeren: zömere (Noorbeek) Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
sprookje verhaaltje: verhölke (Noorbeek) een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] III-3-1
spruiten spruitjes: sjpruutjes (Noorbeek) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3