e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stof afnemen stubben: stöbbe (Noorbeek) Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)] III-2-1
stok of twijg om een kind te straffen stek: stek (Noorbeek), vits: viets (Noorbeek) een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] III-2-2
stomverbaasd verdutst: (Eijsden!).  verdutst (Noorbeek) zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)] III-1-4
stookplaats ovenhok: ǭvǝshok (Noorbeek), stookhok: štǫkhok (Noorbeek) Het stookhuis is volgens de informant van Q 35 de ruimte naast de oven waar de kolen opgeslagen worden. [N 29, 105e] II-1
stootring as: as (Noorbeek) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13
stootvoeg kopvoeg: kǫp˲[voeg] (Noorbeek) Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.] II-9
stop stop: schtop (Noorbeek), stop (Noorbeek) Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)] III-2-1
stop, zekering stop: schtop (Noorbeek), stop (Noorbeek), zekering: ziekering (Noorbeek) Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)] III-2-1
stopnaald stopnaald: štø̜pnǭlt (Noorbeek) Grote naald om kousen en andere zaken mee te stoppen. Stopnaalden zijn langer dan naainaalden en hebben grotere ogen. Er zijn er in verschillende diktes. [N 62, 49c; Gi 1.IV, 53; monogr.] II-7
stoppeleinde van de schoof vot: vǫt (Noorbeek) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4