e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vreemde (man) vreemde, een ~: enge vréme (Noorbeek) Noem het (dialect)woord voor: iemand uit den vreemde? [vreemdeling] [N 102 (1998)] III-3-1
vregelpaal rol: rǫl (Noorbeek) In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.] I-3
vregelstok wringel: vriŋǝl (Noorbeek), wringelhout: wringelhout (Noorbeek) De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.] I-3
vriend kameraad: kameroat (Noorbeek), (Eijsden!).  kameroad (Noorbeek) vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)] III-3-1
vriendelijk vriendelijk: vruntelik (Noorbeek), (m.).  fruntelik (Noorbeek) welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)] III-1-4
vrijgezel jonkman: joonkmaan (Noorbeek), vrijgezel: vriejgezel (Noorbeek) vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)] III-2-2
vrolijk spa (du.): spas (Noorbeek), spa (du.) hebben: spas hùbbe (Noorbeek) een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)] || vrolijk zijn aan maaltijden e.d. [doven] [N 85 (1981)] III-1-4
vrouwelijk kalf vaars: vērš (Noorbeek), vē̜rs (Noorbeek), vaarsje: vē̜rskǝ (Noorbeek), vaarskalf: vē̜rs[kalf] (Noorbeek), vaarzenkalf: vēržǝ[kalf] (Noorbeek) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen pink: peŋk (Noorbeek) Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22] I-11
vrouwelijk kuiken krielhoen: krilhōn (Noorbeek), pul: pø̜l (Noorbeek) [N 19, 41a; monogr.] I-12