e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dempig dempig: dɛmpex (Noorbeek) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: den (Noorbeek), ideosyncr.  den (Noorbeek) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
denken denken: denke (Noorbeek) denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] III-1-4
dennenappel dennenappel: ideosyncr.  denne-appel (Noorbeek), dennenkegel: ideosyncr.  denne-kègel (Noorbeek), dennenpeer: dennepéér (Noorbeek) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] III-4-3
dennentakje met een pluim pluis: ideosyncr.  ploes (Noorbeek) Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)] III-4-3
dennenwortel wortel: ideosyncr.  wortel (Noorbeek) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] III-4-3
derde grasoogst derde schaar: drīdǝ šǭr (Noorbeek) Het gras dat in de derde beurt wordt afgegraasd; vaak vindt men dezelfde naam als de derde hooioogst, die immers ook vaak wordt afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 129c] I-3
derde hooioogst derde schaar: dręi̯dǝ šǭr (Noorbeek) Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d] I-3
deugniet bakkenelis: bàkkenelles (Noorbeek), batraaf: batteraaf (Noorbeek, ... ), (Eijsden!).  batteraof (Noorbeek), bengel: bengel (Noorbeek), deugniet: däögneet (Noorbeek), (Eijsden!).  däögneet (Noorbeek), stout kind: staot keend (Noorbeek) een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] III-1-4
deurknop, deurklink klink: kleenk (Noorbeek), klink (Noorbeek) Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)] III-2-1