e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geschifte steen schaal: šāl (Noorbeek) Metselsteen die op zijn smalle kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie ook afb. 29. [N 31, 19e; monogr.] II-8
geschreeuw van leeuweriken zingen: zinge (Noorbeek) het geschreeuw van leeuweriken (kreeuwen) [N 83 (1981)] III-4-1
geslachtsrijpe koe rind: rent (Noorbeek), rēnt (Noorbeek) Jong rund dat oud genoeg is om gedekt te worden. [N 3A, 23] I-11
gesloten kapelletje? kapelletje: kapelke (Noorbeek) Een kapelletje waar men niet in kan, waarin achter traliewerk een kruis of een beeld staat. [N 96A (1989)] III-3-3
gesneden mannelijk schaap hamel: hāmǝl (Noorbeek) [N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.] I-12
gesneden mannelijk varken berg: bęrx (Noorbeek), bɛrx (Noorbeek), gesneden beertje: gǝsnei̯ǝ bērkǝ (Noorbeek) Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12] I-12
gesp gasp: gasp (Noorbeek), gesp: gasp (Noorbeek, ... ) de gesp aan de broek [N 59 (1973)] || Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.] || Hoe noemt U een gesp? [N 62 (1973)] II-7, III-1-3
gestreepte broek fantasiebroek: fantazie-brook (Noorbeek) de gestreepte broek van het jacquet [N 59 (1973)] III-1-3
getob; tobben schravelen: sjravele (Noorbeek) het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)] III-1-4
getuige bruidsknecht: broeds knech (Noorbeek), bruidsmeid: broeds maat (Noorbeek), getuige: getuuge (Noorbeek) getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)] || iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)] III-2-2, III-3-1