e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote hoeveelheid, hoop ganse boel: gaanse boel (Noorbeek), hoop: haop (Noorbeek) een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] III-4-4
grote knikker dikke huif: dieke huuf (Noorbeek) Een grote knikker. [N R (1968)] III-3-2
grote knikker: glazen knikker glazen huif: glaaze huuf (Noorbeek) Een grote knikker. [N R (1968)] III-3-2
grote ruzie? krieg (du.): kreeg (Noorbeek) een grote ruzie [hora, bal] [N 85 (1981)] III-3-1
grote schoonmaak najaarspoets: naojaors poets (Noorbeek), vroegjaarspoets: vreugjaorspoets (Noorbeek) Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] III-2-1
grote trom dikke trom: dieke trom (Noorbeek) Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)] III-3-2
grote trom met bekkens grote zjiem: groete zjiem (Noorbeek) Een grote trom met bekkens [djingel]. [N 90 (1982)] III-3-2
grote wolk dikke wolk: dieke-woalk (Noorbeek) grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)] III-4-4
gruwelijk affreus: affreus (Noorbeek), verschrikkelijk: versjrikkelek (Noorbeek) vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)] III-1-4
guitig vol gekkerijen: vòl gekkerieje (Noorbeek) vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)] III-1-4