21497 |
hartelijk |
goed:
good (Q197p Noorbeek)
|
welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20905 |
hartig |
hartig:
hartig (Q197p Noorbeek)
|
een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18090 |
hartinfarct |
hartaanval:
hartaanval (Q197p Noorbeek)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21458 |
haten |
afkeer (zn.):
aofkier (Q197p Noorbeek),
haten:
haase (Q197p Noorbeek)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (Q197p Noorbeek)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
24412 |
hazelworm |
hazelworm:
hazelworm (Q197p Noorbeek)
|
hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
24320 |
hazenleger |
leger:
léger (Q197p Noorbeek)
|
Leger, vaste ligplaats van een haas [N 94 (1983)]
III-4-2
|
21897 |
hebzuchtig |
hebbetig:
höbbetig (Q197p Noorbeek)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17865 |
heen en weer schuiven |
schuivelen:
sjuuvele (Q197p Noorbeek)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21151 |
heerbaan |
steenweg:
stéwēēg (Q197p Noorbeek)
|
een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)]
III-3-1
|