21459 |
houden van |
houden van:
van hotte (Q197p Noorbeek)
|
liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetweider:
vɛtwɛi̯jǝr (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
22183 |
houtduif |
wilde duif:
wil doef (Q197p Noorbeek)
|
Wilde duif [N 94 (1983)]
III-4-1
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
vork:
vuǝrk (Q197p Noorbeek)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
25369 |
houten hamer waarmee men het slachtvee verdooft |
houten hamer:
hǫwtǝ hāmǝr (Q197p Noorbeek)
|
Uit verschillende toelichtingen bij de opgaven valt op te maken dat deze hamer voornamelijk bij de varkensslacht in gebruik is. Op de hamer zit soms een ijzeren pinnetje dat door de schedel van het dier wordt gedreven om zo de hersenen te beschadigen. Niet voor alle woordtypen kan de garantie gegeven worden dat ze een "houten hamer" aanduiden. [N 28, 5a; N 28,10c; monogr.]
II-1
|
30076 |
houten klosje |
knab:
knap (Q197p Noorbeek)
|
Houten klosje met daarin een geboord gat waarlangs het touw met aan de onderzijde het gewicht van het schietlood, naar beneden kan zakken. Zie ook afb. 29. [N 30, 11b; monogr.]
II-9
|
34367 |
houten stamper |
aardappelstamper:
ęrpǝlstāmpǝr (Q197p Noorbeek),
as:
ɛs (Q197p Noorbeek)
|
Houten stamper om aardappelen voor de varkens mee tot puree te stampen. [N 18, 133; N 18, 134; S 20, add.; monogr.]
I-12
|
19629 |
houtskool |
ameren:
ǭmǝrǝ (Q197p Noorbeek),
assen:
ɛšǝ (Q197p Noorbeek)
|
De verbrande houtresten. Deze worden bewaard ofwel onder de oven of buiten onder de oven of in een hoek van het bakhuis (Weyns 41). De as dient wel als weidebemesting of wordt rond salade, kolen en bonen gestrooid om de slakken ervan af te houden (Weyns 41). [N 29, 11a; OB 2, 2b; OB 2, add.; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25518 |
houtskool verwijderen |
uitkratsen:
ūtkratšǝ (Q197p Noorbeek),
uitwissen:
ūtwɛšǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
28906 |
houtskoolstrijkijzer |
amerijzer:
ǭmǝrīzǝr (Q197p Noorbeek)
|
Hol persijzer dat door houtskool verhit wordt. Het gebruik ervan valt te ontraden (Gerritse, pag. 32), omdat het inademen van de houtskolendamp ongezond is, het ijzer onregelmatig verhit wordt en het gevaar bestaat dat de klep openvalt, waardoor brandende houtskool op het werk kan vallen. De informant van Q 198 merkt op een houtskoolijzer te gebruiken dat al ruim een eeuw oud is. [N 59, 21a; N 59, 20; monogr.]
II-7
|