21851 |
jaarmarkt |
markt:
mert (Q197p Noorbeek)
|
de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34074 |
jaarring |
ring:
reŋk (Q197p Noorbeek),
(mv)
reŋ (Q197p Noorbeek)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18539 |
jachtpak |
jachtpak:
jachtpak (Q197p Noorbeek)
|
het jachtcostuum [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21181 |
jagen |
jagen:
jāgǝ (Q197p Noorbeek)
|
Kunstmatige manier bij de korfteelt om een zwerm van het moedervolk te scheiden. Wanneer een voorzwerm niet snel genoeg afkomt en wanneer de imker er belang bij heeft dat het volk spoedig gaat zwermen, dan neemt hij zijn toevlucht tot het jagen. Als het darrenbroed achter in de korf bruin is, kunnen de bijen gejaagd worden. De imker zet de moederkorf met de kop op de grond en plaatst er de jaagkorf bovenop, zodat de openingen van beide korven tegen elkaar sluiten. Op de plaats waar de openingen tegen elkaar komen, windt men er een bijdoek om. Met ijzeren krammen hecht men de korven stevig aan elkaar vast. Men gaat nu met beide handen of met soms een stok voor en achter tegen de moederkorf kloppen, onderaan bij de kop van de korf beginnend en geleidelijk aan hoger (Gelens 1963, pag. 22). Af en toe opent men het gesloten vlieggat en blaast er rook in. Als men uit het zoemen der bijen heeft opgemaakt dat zij in de jaagkorf zijn overgelopen, maakt men de korven weer los. De koningin gevolgd door de groep bijen die normaal zou zijn gaan zwermen, zit nu in de jaagkorf. In de moederkorf, waarin geen moer meer zit, moet weer een sterk volk opgroeien door eerst en vooral een nieuwe koningin of moer te vormen. [N 63, 87a; monogr.]
II-6
|
18560 |
jagersjas |
jagersjas:
jègersjas (Q197p Noorbeek)
|
groene jas met een plooi in de rug [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
sjaloers (Q197p Noorbeek),
(Eijsden!).
zjeloes (Q197p Noorbeek)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19927 |
janken |
janken:
jaanke (Q197p Noorbeek),
ideosyncr.
jaanke (Q197p Noorbeek),
jaanken (Q197p Noorbeek)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hii is jørəg (Q197p Noorbeek)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
18086 |
jicht |
jicht:
jich (Q197p Noorbeek)
|
Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21280 |
joelen |
wild zijn:
weeld zie (Q197p Noorbeek)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|