24185 |
klapekster |
tuinekster:
tu:nekstər (Q197p Noorbeek)
|
Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33256 |
klaver, algemeen |
klee:
klīǝ (Q197p Noorbeek)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
28646 |
klaverhoning |
klaverhoning:
klaverhoning (Q197p Noorbeek)
|
Honing afkomstig van de klaverbloesem. Klaver is een zeer goede drachtbron, die uiteindelijk een heel fijne tafelhoning oplevert. De klaverhoning is geel van kleur en mild van smaak. [N 63, 112b; monogr.]
II-6
|
33262 |
klaverschoof |
garve:
gɛrf (Q197p Noorbeek)
|
Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g]
I-5
|
18171 |
kledij, kleren |
kleren:
klījər (Q197p Noorbeek)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)]
III-1-3
|
19389 |
kleerhanger |
armhaak:
érm-haok (Q197p Noorbeek),
klederhaak:
kleierhaok (Q197p Noorbeek),
klęjǝrhǭk (Q197p Noorbeek)
|
Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)] || Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.]
II-7, III-2-1
|
19677 |
kleerkast |
klederkast:
kleierkas (Q197p Noorbeek),
klejerkaas (Q197p Noorbeek)
|
kleerkast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
klederkist:
kléjerkis (Q197p Noorbeek)
|
Hoe noemt u een houten koffer (om kleren in te bewaren)? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
24446 |
kleerluis |
luis:
lōēs (Q197p Noorbeek)
|
kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28709 |
kleermaker |
snijder:
sni-jdǝr (Q197p Noorbeek)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|