28710 |
kleermaker - smaadnamen, bijnamen |
vuile snijder:
vūlǝ sni-jdǝr (Q197p Noorbeek)
|
Scheld- of spotnamen en bijnamen voor de kleermaker. [N 59, 197c]
II-7
|
28715 |
kleermakersbedrijf |
snijderbedrijf:
šni-jdǝrbǝdrīf (Q197p Noorbeek)
|
Algemene benaming voor het kleermakersbedrijf. [N 59, 202b; monogr.]
II-7
|
28921 |
kleermakersborstel |
borstel:
bø̄ǝrstǝl (Q197p Noorbeek)
|
Borstel, meestal van paardenhaar, waarmee men bij het persen de wolvezels in de goede richting schuiert. In het algemeen borstelt men hiermee stof en kleren schoon. Zie afb. 20. [N 59, 32]
II-7
|
28872 |
kleermakerskrijt |
krijt:
krīt (Q197p Noorbeek)
|
Het kleermakerskrijt wordt gebruikt om patronen op de stof over te nemen. Deze krijtlijnen verwijdert men later weer. Het krijt is vier- of driehoekig van vorm (Gerritse, pag. 21) en voelt vettig aan (Papenhuyzen III, pag. 9). Men kan ook met behulp van een zogenaamde rokkenspuit een lijn trekken. Door verstuiven van krijtpoeder kan men hiermee een lijn op de rok trekken om een rechte zoom te krijgen op de juiste hoogte. Zie afb. 6 en 7. [N 59, 5; N 62, 66; monogr.]
II-7
|
28874 |
kleermakersschaar |
snijdersscheer:
šni-jdǝrsšir (Q197p Noorbeek)
|
Met de kleermakersschaar kan een bepaalde schaar bedoeld zijn die wat zwaarder van uitvoering is dan bijvoorbeeld een coupeuseschaar. [N 59, 16b; N 59, 16a]
II-7
|
28865 |
kleermakerstafel |
snijderstafel:
šnidǝrstø̜fǝl (Q197p Noorbeek)
|
De tafel waarop of waaraan de kleermaker werkt. Deze tafel wordt gewoonlijk gemaakt van vurenhout. Dikwijls laat men op de tafel een triplex blad maken, omdat vurenhout wel eens splintert en men geen last wil hebben van naden trekken in het blad (Papenhuyzen III, pag. 6). [N 59, 1a]
II-7
|
25009 |
klein in zijn soort |
fiezel:
(klein kind).
fiezel (Q197p Noorbeek),
klein:
klenge (Q197p Noorbeek)
|
iets dat klein is in zijn soort [piepeling, ruigte, geneuk] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25159 |
klein wolkje |
klein wolkje:
klēē-wölkske (Q197p Noorbeek)
|
klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29988 |
kleine bouwladder |
ledder:
lø̜dǝr (Q197p Noorbeek)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
17756 |
kleine neus |
kleine neus:
klein naas (Q197p Noorbeek)
|
Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)]
III-1-1
|