23435 |
koorbank |
koorbank:
koeërbaank (Q197p Noorbeek)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18531 |
koordje i.p.v. knoopsgat |
touwtje:
tēūwke (Q197p Noorbeek)
|
een koordje i.p.v. een knoopsgat [N 59 (1973)]
III-1-3
|
19856 |
kop |
kop:
kǫp (Q197p Noorbeek),
kǭp (Q197p Noorbeek)
|
[N 76, 11; monogr.]De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.]
I-12, II-8
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kop (Q197p Noorbeek)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
21411 |
kopen |
gelden:
gelle (Q197p Noorbeek)
|
kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
28871 |
kopieerwieltje |
coupeerraadje:
kupērrētšǝ (Q197p Noorbeek)
|
Een scherp getand wieltje aan een handvat om patronen uit te raderen. Zie afb. 5. [N 59, 4]
II-7
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (Q197p Noorbeek)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
trekhaak:
trękhǭk (Q197p Noorbeek)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
29119 |
koppelstang |
drijfstang:
drīfštaŋ (Q197p Noorbeek)
|
De lat met aan de wielzijde een gebogen gedeelte, waarmee de trapbeweging door middel van de trede op het drijfwiel wordt overgebracht. [N 34, B4]
II-7
|
30133 |
koppenverband |
koppenlaag:
kǫpǝlǭx (Q197p Noorbeek)
|
Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b]
II-9
|