34147 |
leiden |
laten dekken:
lǭtǝ dɛkǝ (Q197p Noorbeek),
winnen:
wenǝ (Q197p Noorbeek)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
27280 |
leisteen |
scheversteen:
šēvǝrštēǝ (Q197p Noorbeek),
schilversteen:
šelǝvǝrštēǝ (Q197p Noorbeek)
|
Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;]
II-9
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
meijoodje:
meisjödsjes (Q197p Noorbeek),
muguet (fr.):
muget (Q197p Noorbeek)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25627 |
leng |
leng:
lɛŋ (Q197p Noorbeek)
|
Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.]
II-1
|
28934 |
lengte |
lengte:
lęŋtǝ (Q197p Noorbeek),
lɛŋtǝ (Q197p Noorbeek)
|
Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b]
II-7
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
lente (Q197p Noorbeek),
uithoud:
Opm. v.d. invuller: men gaf als voorbeeld: "met der oethoat kump der sjtal lèg", betekent: gaat het vee in de weide.
oethoat (Q197p Noorbeek),
vroegjaar:
vreugjaor (Q197p Noorbeek)
|
lente [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
varken:
è vèrke (Q197p Noorbeek)
|
zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
lei̯pəl (Q197p Noorbeek),
lé-apel (Q197p Noorbeek)
|
lepel [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
28735 |
leren naaien |
naaien leren:
ni-jǝ līrǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het vak van naaister leren. [N 62, 1f]
II-7
|
19125 |
leugen |
leugen:
löge (Q197p Noorbeek),
(Eijsden!).
luuëge (Q197p Noorbeek)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|