21478 |
liniaal |
lat:
lat (Q197p Noorbeek)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34091 |
linkerachterkwartier |
linkse vierdel achter:
leŋksǝ vidǝl axtǝr (Q197p Noorbeek)
|
Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b]
I-11
|
34090 |
linkervoorkwartier |
linkse vierdel voor:
leŋksǝ vidǝl vø̄r (Q197p Noorbeek),
voorste kwartier links:
vø̜̄rstǝ kwartēr leŋks (Q197p Noorbeek)
|
Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a]
I-11
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (Q197p Noorbeek)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
30160 |
lintvoeg |
strekvoeg:
štrɛk˲[voeg] (Q197p Noorbeek)
|
Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.]
II-9
|
17617 |
lip |
lip:
lép (Q197p Noorbeek)
|
lip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispele (Q197p Noorbeek)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23438 |
liturgisch vaatwerk |
kelken:
kélke (Q197p Noorbeek)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23445 |
liturgische gewaden |
miskleren:
méskléjer (Q197p Noorbeek)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
būǝkǝ (Q197p Noorbeek),
brullen:
brø̜lǝ (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|