34137 |
loeien van de koe van pijn |
beuken:
būǝkǝ (Q197p Noorbeek),
brullen:
brø̜lǝ (Q197p Noorbeek),
kuimen:
kyǝmt (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
28566 |
lokkorf |
lokkorf:
lǫkkø̜rf (Q197p Noorbeek),
vangkorf:
vaŋkø̜rf (Q197p Noorbeek)
|
Korf door de imker geplaatst om zwermen van anderen te roven. Hiervoor smeert hij de korf in met bijvoorbeeld rozenhoning (Gelens 1963, pag. 11), waarop speurbijen afkomen. Overigens plaatst men ook wel eens zo''n lokkorf, als men een bijenvolk uit een hoge boom moet halen. Dan is er geen kwade opzet. Maar evengoed kunnen er zwermen van andere imkers op afkomen. Het materiaal waarmee een dergelijke korf wordt ingewreven, kan zijn: vlierblaren (K 353, L 210, 265, 289, 414, 416, Q 3, 19, 019), bladeren van zwarte bessen (L 381b, Q 15, 197, 197a), lokhoning (L 215a, 289), suiker of suikerwater (K 317a, L 289, 428), gras (L 246, 289, P 176, Q 113) en geplette darren (Q 253). Notebladeren (L 333) dienen soms om andere lucht te verdrijven en niet zozeer om te lokken. Het plaatsen van lokkorven of spiekorven is in imkerkringen een daad van onfatsoen. Door het gildewezen werd dit zwaar gestraft. [N 63, 68a; N 63, 68b]
II-6
|
34264 |
longen |
longen:
lōŋǝ (Q197p Noorbeek)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
24846 |
loof |
blader:
ideosyncr.
blao-er (Q197p Noorbeek),
loof:
laof (Q197p Noorbeek)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
kruiden:
krūǝ (Q197p Noorbeek),
plukken:
pløkǝ (Q197p Noorbeek)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
25605 |
loonbak |
loonbak:
lūǝnbak (Q197p Noorbeek)
|
Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.]
II-1
|
28608 |
loopdoek |
onderlegger:
ōndǝrleqǝr (Q197p Noorbeek)
|
Het doek waarop men de zwerm strijkt, wanneer men hem niet onmiddellijk in de zwermkorf schudt. Men strijkt met een borstel, ganze-, reiger- of kippeveer of een houten spaan de bijen op het doek, alvorens men de korf erbovenop zet. [N 63, 85a; N 63, 85b; monogr.]
II-6
|
20132 |
loops |
loops:
leupsj (Q197p Noorbeek),
löps (Q197p Noorbeek),
lø̄pš (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek),
løͅps (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
29089 |
loos knoopsgat |
vals knoopslok:
vāls knopslǭk (Q197p Noorbeek)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
24724 |
loot uit slapend oog |
knop:
ideosyncr.
knaop (Q197p Noorbeek)
|
Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)]
III-4-3
|