21775 |
bekakt praten |
aanstellerig (bn.):
aanstellerig (Q197p Noorbeek)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21777 |
bekakte praat |
kale schijt:
kaale sjiet (Q197p Noorbeek)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
kale schijt:
kaale sjiet (Q197p Noorbeek)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bekinne (Q197p Noorbeek)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21514 |
bekeuren |
proces maken:
proces make (Q197p Noorbeek),
proces-verbaal geven:
persesverbaal geven (Q197p Noorbeek)
|
iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30041 |
bekisting |
bekisting:
bǝkesteŋ (Q197p Noorbeek)
|
De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.]
II-9
|
22677 |
bekkens |
schotelen:
sjottele (Q197p Noorbeek)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21357 |
bekvechten |
stechelen:
steggele (Q197p Noorbeek)
|
ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25075 |
belangrijk, van belang |
van belang:
va belaank (Q197p Noorbeek)
|
van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21715 |
belasting |
belasting:
belasting (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek),
taks (<fr.):
taks (Q197p Noorbeek)
|
de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|