25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
verruneren:
verrinnewere (Q197p Noorbeek)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25496 |
onderbeschuit |
bodem:
bǭm (Q197p Noorbeek)
|
Er was gevraagd naar de "onderkant van de beschuit". Het kan echter zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het onderste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65b]
II-1
|
24637 |
ondereinde van de stam |
vot:
vót (Q197p Noorbeek),
ideosyncr.
vot (Q197p Noorbeek)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25492 |
onderkant van het brood |
bodem:
bǭm (Q197p Noorbeek),
fond:
foŋ (Q197p Noorbeek)
|
[N 29, 54b; monogr.]
II-1
|
23417 |
onderkerk |
kelder:
kelder (Q197p Noorbeek)
|
De ruimte, de kelder onder de gehele kerk [onderkerk?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29059 |
onderkraag |
onderkraag:
ōndǝrkrāx (Q197p Noorbeek)
|
Het onderste gedeelte van de kraag dat niet in het zicht komt. Het materiaal voor de onderkraag is doorgaans dunne maar dichtgeweven stof. Traditioneel wordt hiervoor kleermakersvilt gebruikt (Het Beste Naaiboek, pag. 389). [N 59, 121b]
II-7
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulm:
höj-pölm (Q197p Noorbeek),
kussen:
kussen (Q197p Noorbeek)
|
Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25509 |
onderoven |
faggenlok:
fakǝlǭk (Q197p Noorbeek)
|
De ruimte beneden in de oven. Deze onder-oven heeft zowel in het bakhuis als in de bakkerij verschillende gebruiksmogelijkheden. De as wordt erin geborgen en eventueel wordt het hout erin gedroogd. Soms functioneert deze ruimte als rijsplaats voor het brood. Aardappelen kunnen erin bewaard worden evenals rapen, wortelen en bieten. Zelfs broedgrage hennen worden erin opgesloten (Weyns 68). De informant van Q 97 vermeldt nog de functie van "weegplaats voor fruit" voor deze onveroven, waarvan de informant uit L 269a zegt dat die zes vierkante meter groot is. Zie afb. 10. [N 29, 5a; N 29, 5b; monogr.]
II-1
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, linkse, tweede, kort) handvat:
hānt˲vat (Q197p Noorbeek),
ø̜ŋǝrstǝ hānt˲vat (Q197p Noorbeek)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26523 |
onderstel |
poten:
puǝtǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het geheel van drie poten en een blad van een spinnewiel. [N 34, B3]
II-7
|