19278 |
onrustig |
onruhig (< du.):
ònruiig (Q197p Noorbeek)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19279 |
onrustig persoon |
onruhig (< du.) mens:
onruiig miens (Q197p Noorbeek)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
(N.).
onnuuëzel (Q197p Noorbeek),
onschuldig:
onsjöldig (Q197p Noorbeek)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
giftig:
gieftig (Q197p Noorbeek),
razentig:
roazentig (Q197p Noorbeek)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20581 |
ontbijt |
koffie, de -:
kofe (Q197p Noorbeek)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 6 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33002 |
ontsmettingsmiddel |
kelksel:
kęlǝksǝl (Q197p Noorbeek)
|
Het middel, de vloeistof die gebruikt wordt bij het ontsmetten van zaaigraan. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N M, 24b]
I-4
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
ontstèking (Q197p Noorbeek)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28663 |
ontzegelen |
ontzegelen:
ontzēgǝlǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het verwijderen van de wasdeksels die de honingcellen bedekken. Voordat de raten in de slinger gaan, moeten ze ontzegeld worden. Men heeft hiervoor een ontzegelmes of een ontzegelvork, soms werkt men, enigszins primitief, met een gewone eetvork. De techniek van het ontzegelen is uiterst eenvoudig. Het raam wordt bij de oren vastgehouden. Het steunt met een punt op een over de ontzegelbak gelegd plankje. Het mes wordt dan langs de latten gehaald waardoor de wasdeksels in een bak vallen. [N 63, 124a; Ge 37, 169; monogr.]
II-6
|
28679 |
ontzegelmes |
zegelmes:
zēgǝlmɛts (Q197p Noorbeek)
|
Bepaald soort mes waarmee men de wasdeksels of zegels van de raten haalt, voordat men gaat slingeren. Een door electriciteit of stoom voortdurend op temperatuur gehouden ontzegelmes voldoet het beste. [N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 170; monogr.]
II-6
|
28680 |
ontzegelvork |
zegelvork:
zegelvork (Q197p Noorbeek)
|
Bepaald soort vork, zo breed mogelijk met vele, smalle tandjes. Bij het ontzegelen wordt hij bij voorkeur warm gebruikt. Na het ontzegelen van elk raatvlak wordt hij in een bak heet water geplaatst. Voordat men gaat ontzegelen, slaat men het water even eraf. [N 63, 124c; N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 171; monogr.]
II-6
|