29010 |
plooi |
plooi:
plūj (Q197p Noorbeek)
|
Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.]
II-7
|
26241 |
plooien |
plooien:
plūjǝ (Q197p Noorbeek)
|
[N 62, 12b; N 62, 12a; L A2, 379; MW; monogr.]
II-7
|
18424 |
plooirok |
plissrok (<fr.):
Met plooitjes.
plisē-rok (Q197p Noorbeek)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
28789 |
pluche |
pluche:
pløš (Q197p Noorbeek)
|
Zware, fluweelachtige, oorspronkelijk wollen, thans meestal katoenen of kunstzijden stof met lange pool (Van Dale, pag. 2200). [N 62, 98; N 62, 78; N 62, 90; N 59, 201; monogr.]
II-7
|
19432 |
pluimenborstel, plumeau |
pluim:
plum (Q197p Noorbeek),
plumeau:
plumeau (Q197p Noorbeek)
|
Stoffer bestaande uit een steel waarvan het ene einde bezet is met veren (pluimenborstel, plumeau, poezenbezem) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24991 |
poeder, pulver |
pulver:
polfer (Q197p Noorbeek)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22661 |
poesjenellenkelder |
poesjenellenkelder:
poesjenellekelder (Q197p Noorbeek)
|
De ruimte waar marionettenvoorstellingen gegeven worden [poesjenellekelder, poesje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19425 |
poetsen, schoonmaken |
poetsen:
poetse (Q197p Noorbeek),
poetsen (Q197p Noorbeek)
|
Reinigen, poetsen, (poetsen, kuisen, schoonmaken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19468 |
poetsmiddel |
koperpoets:
koperpoets (Q197p Noorbeek),
zilverpoets:
zilverpoets (Q197p Noorbeek)
|
Zacht schuurmiddel voor b.v. zilver of koper (kuis, poets, potlood) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18544 |
pofbroek |
pofbroek:
poef-brook (Q197p Noorbeek)
|
een plusfour (pofbroek, drollenvanger, bugelbroek) [N 59 (1973)]
III-1-3
|