e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijpstaal staal: štǭl (Noorbeek) Een ¬± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slijtplek kale plek: kāl plɛk (Noorbeek) Plaats waar een stof gesleten of doorgesleten is. [N 62, 44; MW] II-7
slim klaar: klaor (Noorbeek), loos: lòèwes (Noorbeek, ... ), slim: slum (Noorbeek, ... ) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slimmerik heggenadvocaat: hegge advokaat (Noorbeek) vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] III-1-4
slingeren slingeren: šleŋǝrǝ (Noorbeek) Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.] II-6
slingerhoning slingerhoning: šleŋǝrhōǝneŋ (Noorbeek) Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.] II-6
slinken, minder worden minderen: minder (Noorbeek), slinken: sjlinke (Noorbeek) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slinkse streken gemeen zijn: geming-ziè (Noorbeek) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip slip: sjub (Noorbeek) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] III-1-3
slipjas slipjas: slipjas (Noorbeek) het jacquet-jas (slipjas, billetikker) [N 59 (1973)] III-1-3