| 24516 |
spruiten, uitbotten |
botten:
botte (Q197p Noorbeek),
uitlopen:
ideosyncr.
oet-laopen (Q197p Noorbeek),
uitspruiten:
ideosyncr.
oet-schproeten (Q197p Noorbeek)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33637 |
spruitkool, spruitje |
spruitje:
sjpruutjes (Q197p Noorbeek)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
| 34286 |
spruitpot |
ketel:
kii̯ē̜tǝl (Q197p Noorbeek)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
| 18066 |
spruw |
spruw:
sproew (Q197p Noorbeek)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 17910 |
spuiten |
spuiten:
spèùte (Q197p Noorbeek),
spöte (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
| 33266 |
spurrieschoof |
garve:
gɛrf (Q197p Noorbeek)
|
Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f]
I-5
|
| 19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spijbakje:
spiejbèkske (Q197p Noorbeek),
spuibakje:
spuujbekske (Q197p Noorbeek)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 33515 |
staakbonen |
rijserwten:
rieserte (Q197p Noorbeek)
|
[N P (1966)]
I-7
|
| 28835 |
staal, monster |
staal:
štǭl (Q197p Noorbeek)
|
Een lapje stof om daarnaar de hoedanigheid, kleur, enz. van het gehele stuk te beoordelen. [N 62, 71c; MW]
II-7
|
| 17819 |
staan |
staan:
štäö (Q197p Noorbeek)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|