21804 |
bijleggen |
goedmaken:
good make (Q197p Noorbeek)
|
een ruzie, een onenigheid bijleggen of oplossen [schavelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
29040 |
bijsnijden |
voerdoek snijden:
vōrdōk šni-jǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het op maat snijden van de binnenvulling van een colbert. [N 59, 110]
II-7
|
21102 |
bijten |
bijten:
biete (Q197p Noorbeek)
|
bijten [DC 37 (1964)]
III-2-3
|
21156 |
bijweg |
weggetje:
wegske (Q197p Noorbeek)
|
een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29047 |
bijwerken van het paardehaar |
uitrijten:
ūtrītǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het paardehaar van de binnenvulling aan de kanten en uiteinden verwijderen of fatsoeneren. [N 59, 185]
II-7
|
22704 |
bikkelen |
dikkelen:
diggelen (Q197p Noorbeek)
|
Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
bàts (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (Q197p Noorbeek),
vot:
vǫt (Q197p Noorbeek)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
29408 |
binder |
binder:
bendǝr (Q197p Noorbeek),
beŋǝr/beŋstǝr (Q197p Noorbeek)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbīr (Q197p Noorbeek),
benǝbīǝr (Q197p Noorbeek)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|