e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijleggen goedmaken: good make (Noorbeek) een ruzie, een onenigheid bijleggen of oplossen [schavelen] [N 85 (1981)] III-3-1
bijsnijden voerdoek snijden: vōrdōk šni-jǝ (Noorbeek) Het op maat snijden van de binnenvulling van een colbert. [N 59, 110] II-7
bijten bijten: biete (Noorbeek) bijten [DC 37 (1964)] III-2-3
bijweg weggetje: wegske (Noorbeek) een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)] III-3-1
bijwerken van het paardehaar uitrijten: ūtrītǝ (Noorbeek) Het paardehaar van de binnenvulling aan de kanten en uiteinden verwijderen of fatsoeneren. [N 59, 185] II-7
bikkelen dikkelen: diggelen (Noorbeek) Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)] III-3-2
bil bats: bàts (Noorbeek, ... ) Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] III-1-1
billen batsen: batsǝ (Noorbeek), vot: vǫt (Noorbeek) Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112] I-11
binder binder: bendǝr (Noorbeek), beŋǝr/beŋstǝr (Noorbeek) Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.] I-4
binnenbeer binnenbeer: benǝbīr (Noorbeek), benǝbīǝr (Noorbeek) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12