19430 |
stof afnemen |
stubben:
stöbbe (Q197p Noorbeek)
|
Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
stek:
stek (Q197p Noorbeek),
vits:
viets (Q197p Noorbeek)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18843 |
stomverbaasd |
verdutst:
(Eijsden!).
verdutst (Q197p Noorbeek)
|
zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25484 |
stookplaats |
ovenhok:
ǭvǝshok (Q197p Noorbeek),
stookhok:
štǫkhok (Q197p Noorbeek)
|
Het stookhuis is volgens de informant van Q 35 de ruimte naast de oven waar de kolen opgeslagen worden. [N 29, 105e]
II-1
|
34577 |
stootring |
as:
as (Q197p Noorbeek)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
30161 |
stootvoeg |
kopvoeg:
kǫp˲[voeg] (Q197p Noorbeek)
|
Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.]
II-9
|
19397 |
stop |
stop:
schtop (Q197p Noorbeek),
stop (Q197p Noorbeek)
|
Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19376 |
stop, zekering |
stop:
schtop (Q197p Noorbeek),
stop (Q197p Noorbeek),
zekering:
ziekering (Q197p Noorbeek)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
28881 |
stopnaald |
stopnaald:
štø̜pnǭlt (Q197p Noorbeek)
|
Grote naald om kousen en andere zaken mee te stoppen. Stopnaalden zijn langer dan naainaalden en hebben grotere ogen. Er zijn er in verschillende diktes. [N 62, 49c; Gi 1.IV, 53; monogr.]
II-7
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
vot:
vǫt (Q197p Noorbeek)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|