34633 |
te licht in de rug |
te licht in de rug:
tǝ lex˱ en dǝ rø̜k (Q197p Noorbeek)
|
Als men teveel achteraan in de kar laadt, kan het paard de kar moeilijker trekken, omdat door het gewicht van de lading de bruikriem omhoogdrukt. Hierdoor kan de kar de neiging hebben om te wippen (zie ook voor het lemma de kar wipt. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
30078 |
te lood |
loodrecht:
luǝtrex (Q197p Noorbeek)
|
Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.]
II-9
|
25566 |
te nat |
klam brood:
klām brut (Q197p Noorbeek)
|
Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|
25442 |
te snel verwerkt |
gaan schannen:
(het vlees) gēt šanǝ (Q197p Noorbeek),
zich niet houden:
(het vlees) helt zex nēt (Q197p Noorbeek)
|
Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.]
II-1
|
29095 |
te wijd |
get breed:
gęt brēt (Q197p Noorbeek),
te vollig:
tǝ vø̜lǝx (Q197p Noorbeek)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
24385 |
teek |
luis:
lōēs (Q197p Noorbeek),
praam:
Additie bij vraag 9 e.v.: horzelvlieg heet: -
praam (Q197p Noorbeek)
|
teek [N 26 (1964)] || teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34343 |
teeldriftig |
dekrijp:
dekrijp (Q197p Noorbeek)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het mannelijk varken. [A 43, 20b; monogr.]
I-12
|
17680 |
teen |
teen:
tí:n (Q197p Noorbeek)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29957 |
tegelsnijder |
tegelmachine:
tēgǝlmašiŋ (Q197p Noorbeek)
|
Werktuig waarmee tegels gesneden kunnen worden. Er zijn verschillende modellen en uitvoeringen. De 'tegelsnijbeugel' bestaat uit een u-vormig gebogen metalen staaf waarbij aan één uiteinde een rubberen aandrukwiel en aan het andere een hardstalen wieltje is aangebracht. Met behulp van het snijwieltje wordt de glazuurlaag van de tegel ingekerfd. Bij de 'tegelsnijmachine' wordt het snijwieltje met behulp van een hefboom tegen de glazuurlaag van de tegel gedrukt. [N 32, 42a]
II-9
|
29958 |
tegeltang |
kniptang:
kneptaŋ (Q197p Noorbeek)
|
Tang waarmee kleine stukjes van een tegel geknipt kunnen worden. De tegeltang lijkt op een nijptang maar heeft smallere bekken en langere benen. [N 32, 42b]
II-9
|