30594 |
terpentijn |
terpentijn:
tɛrpǝtīn (Q197p Noorbeek)
|
Vluchtige vloeistof, bestaande uit een mengsel van sterk onverzadigde koolwaterstoffen. Als grondstof voor de bereiding ervan dienen de harsen die men uit verschillende pijnbomen wint. Terpentijn wordt gebruikt als verdunningsmiddel voor verf en voor de bereiding van matverven. Aan glansverf en vernis wordt terpentijn toegevoegd om de verf te verschralen en daardoor zakken te voorkomen. [N 67, 17a; L 8, 5; monogr.]
II-9
|
19448 |
terras |
berm:
berm (Q197p Noorbeek)
|
Stuk grond voor een huis, hoger gelegen dan het omliggende terrein, als zitplaats ingericht (plentjes, berm, terras) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
28515 |
terugvliegen |
terugvliegen:
tǝryk˲vlēgǝ (Q197p Noorbeek)
|
Terugvliegen of terugslaan naar de korf, gezegd van de zwermende bijen. Dit doen de bijen, als blijkt dat de moer niet meegevlogen is. [N 63, 31c]
II-6
|
18127 |
tetanus |
klem:
klem (Q197p Noorbeek)
|
Tetanus: ziekte waarbij een verstijving van de spieren optreedt, die begint bij de kauwspieren en zich dan uitspreidt over de rompspieren (klem). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19347 |
tevreden; tevredenheid |
content:
content (Q197p Noorbeek),
kontènt (Q197p Noorbeek),
la bonheur (fr.):
alle boneur! (Q197p Noorbeek)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34647 |
tilbury |
tilbury:
telbøri (Q197p Noorbeek)
|
Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr]
I-13
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
het trekt:
⁄t trekt (Q197p Noorbeek)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24255 |
tochtig |
bokkig:
bø̜kex (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek),
bø̜kǝx (Q197p Noorbeek),
redig:
rēi̯ex (Q197p Noorbeek),
rēx (Q197p Noorbeek),
spelig:
spēlex (Q197p Noorbeek),
špēlex (Q197p Noorbeek),
stierig:
štērex (Q197p Noorbeek)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33652 |
toegang tot akker |
vaart:
vārt (Q197p Noorbeek)
|
[N 11, 8]
I-8
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
antree (Q197p Noorbeek)
|
de prijs die men moet betalen om ergens binnen te komen [entree, inkom, inkomgeld, inkomprijs] [N 89 (1982)]
III-3-1
|