19270 |
verwaarlozen |
vernachlssigen (du.):
vernoaliestige (Q197p Noorbeek)
|
geen zorg voor iets dragen [verbaalmonden, niet tellen, verwaarlozen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18815 |
verwachting |
beiden:
beje (Q197p Noorbeek)
|
het wachten op iets, meestal op iets positiefs [lous, loos, verwachting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20171 |
verwantschap |
familie:
familie (Q197p Noorbeek)
|
het verwant-zijn, de familiebetrekkingen, de verwantschap [parentatie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19779 |
verwarmen, stoken |
stoken:
sjtó-èke (Q197p Noorbeek),
stōōke (Q197p Noorbeek)
|
stoken [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
24497 |
verwelken |
versloeieren:
versjloeiere (Q197p Noorbeek),
ideosyncr.
verschloeieren (Q197p Noorbeek)
|
Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24555 |
verwelkt |
versloeierd:
versjloeiert (Q197p Noorbeek),
ideosyncr.
verschloeierd (Q197p Noorbeek)
|
Verwelkt, gezegd van bloemen (pens). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20304 |
verwend kindje |
verwende duppen:
verwend döppe (Q197p Noorbeek)
|
een bedorven, door en door verwend kind [babaard, babbe, kinnebaba] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21795 |
verwensen |
verwensen:
verweensje (Q197p Noorbeek)
|
iemand kwaad toewensen [wensen, verdijen, verwensen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
28483 |
verzegeld broed |
gesloten broed:
gǝšlǭtǝ brōt (Q197p Noorbeek),
melkbroed:
mɛlkbrōt (Q197p Noorbeek)
|
Gesloten broed. Het stadium van het broed waarbij de larf volgroeid is. De cel wordt door de werkbijen afgedekt met zegelwas. De larf kan zich gaan verpoppen. [N 63, 25b; N 63, 20a; N 63, 23d; N 63, 23a]
II-6
|
28650 |
verzegelde honing |
opgedekte raat:
opgǝdęktǝ rǭt (Q197p Noorbeek),
verzegelde raat:
vǝrzīgǝldǝ rǭt (Q197p Noorbeek)
|
Honing uit een verzegelde raat. Ten aanzien van het woordtype rijpe honing merkt de informant uit L 333 op dat men, wanneer een raampje voor twee-derde verzegeld is, de honing rijp mag noemen. [N 63, 114a; N 63, 113a; monogr.]
II-6
|