33681 |
vruchtbare grond |
goede grond:
gōi̯ǝ grōnt (Q197p Noorbeek)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
24966 |
vuil waterx |
nut water:
nūt (Q197p Noorbeek)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25508 |
vuurvaste tegels |
chamotte-plavuizen:
šamǫtplavȳzǝ (Q197p Noorbeek)
|
De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.]
II-1
|
20126 |
waaks |
waaks:
waaks (Q197p Noorbeek)
|
Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
18860 |
waarderen |
estimeren:
extemere (Q197p Noorbeek)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21457 |
waarschuwen |
waarschuwen:
waarsjuwe (Q197p Noorbeek)
|
het attent maken op gevaar of nadeel dat men door een bepaalde oorzaak zou kunnen ondervinden [vermaan, waarschuwing] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21589 |
wacht |
wacht:
wach (Q197p Noorbeek)
|
de taak om de kazerne te bewaken [vigilantie, wacht, faction] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
wake (Q197p Noorbeek)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17943 |
waggelen |
sjachelen:
sjegele (Q197p Noorbeek),
waggelen:
wakkele (Q197p Noorbeek)
|
slingerend lopen [N 38 (1971)]
III-1-2
|
21162 |
wagon |
wagon (<eng.):
wagon (Q197p Noorbeek)
|
een spoorwagen [wagon, cabine] [N 90 (1982)]
III-3-1
|