28931 |
breedte |
breedte:
bręjtǝ (Q197p Noorbeek)
|
Benaming voor een horizontaal genomen maat, voor of achter, in het bijzonder als tweede lid van samenstellingen als rugbreedte en armbreedte. [N 59, 45a; N 62, 2b; N 59, 44a]
II-7
|
24475 |
brem |
ginster:
ginster (Q197p Noorbeek)
|
brem [DC 47 (1972)]
III-4-3
|
18392 |
bretel |
help:
hèllepe (Q197p Noorbeek)
|
de bretels [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21205 |
briefkaart |
briefkaart:
breefkaart (Q197p Noorbeek)
|
de kaart waarop men tegen lager tarief dan voor brieven correspondentie kan voeren [briefkaart, brievenkaart, postkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28470 |
broed |
broed:
brōt (Q197p Noorbeek)
|
Het geheel van eieren en larven in het broednest, onderverdeeld in open broed (eitjes en larven) en gesloten broed (het popstadium). [N 63, 20a; N 63, 18; Ge 37, 64]
II-6
|
28468 |
broed aanzetten |
broeien:
brø̄jǝ (Q197p Noorbeek)
|
Begin van vorming van het broednest. De koningin legt bevruchte en onbevruchte eieren in de cellen. Uit de bevruchte eieren komen de werkbij en de koningin of moer, uit de onbevruchte de dar. [N 63, 18]
II-6
|
28490 |
broed trekken |
broei trekken:
brø̄j trękǝ (Q197p Noorbeek)
|
Verwijderen van het broed door de bijen als er te weinig voedsel is. De bijen verwijderen het onverzegelde broed, eventueel bij grote armoede ook het verzegelde, omdat de materie waarin de larven liggen hen nog als voedsel kan dienen. [N 63, 20b]
II-6
|
19245 |
broeden |
planen (du.):
plaone (Q197p Noorbeek)
|
ontwerpen, uitdenken, gezegd van bijv. een plan, een aanslag [beramen, braaien, broeden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (Q197p Noorbeek)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q197p Noorbeek)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|