33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (Q197p Noorbeek)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
den (Q197p Noorbeek),
ideosyncr.
den (Q197p Noorbeek)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
denke (Q197p Noorbeek)
|
denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenappel:
ideosyncr.
denne-appel (Q197p Noorbeek),
dennenkegel:
ideosyncr.
denne-kègel (Q197p Noorbeek),
dennenpeer:
dennepéér (Q197p Noorbeek)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24738 |
dennentakje met een pluim |
pluis:
ideosyncr.
ploes (Q197p Noorbeek)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
wortel:
ideosyncr.
wortel (Q197p Noorbeek)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32961 |
derde grasoogst |
derde schaar:
drīdǝ šǭr (Q197p Noorbeek)
|
Het gras dat in de derde beurt wordt afgegraasd; vaak vindt men dezelfde naam als de derde hooioogst, die immers ook vaak wordt afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 129c]
I-3
|
32957 |
derde hooioogst |
derde schaar:
dręi̯dǝ šǭr (Q197p Noorbeek)
|
Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d]
I-3
|
19167 |
deugniet |
bakkenelis:
bàkkenelles (Q197p Noorbeek),
batraaf:
batteraaf (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek),
(Eijsden!).
batteraof (Q197p Noorbeek),
bengel:
bengel (Q197p Noorbeek),
deugniet:
däögneet (Q197p Noorbeek),
(Eijsden!).
däögneet (Q197p Noorbeek),
stout kind:
staot keend (Q197p Noorbeek)
|
een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
kleenk (Q197p Noorbeek),
klink (Q197p Noorbeek)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|