33521 |
doperwten |
doperwten:
ideosyncr.
doperwt (Q197p Noorbeek),
erwten:
érte (Q197p Noorbeek)
|
De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
24753 |
dophei |
hei:
heij (Q197p Noorbeek)
|
Dophei (erica tetralix een 10 tot 50 cm lage plant. De stengels zijn stijf behaard; de bladeren bevinden zich in 4-tallige kransen, ze zijn smal, ongesteeld en niet afvallend; aan de rand zijn de bladeren klierachtig behaard; de bloemen bevinden zich in [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19991 |
dorpel |
dorpel:
dørpǝl (Q197p Noorbeek),
drempel:
dømpǝl (Q197p Noorbeek)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|
21765 |
dorpsgenoot |
dorpslui:
dörps luuj (Q197p Noorbeek)
|
Noem het (dialect)woord voor: mensen die in hetzelfde dorp wonen als u? [dorpsgenoot] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21544 |
dorpskom |
plein:
plei (Q197p Noorbeek)
|
het centrum van het dorp [dorpskom, dorp, singel, rink, baroniet, plaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21710 |
dorpsplein |
plein:
pleij (Q197p Noorbeek)
|
een groot plein in het midden van een dorp [bist, biest, aries] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33119 |
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer |
bed:
bęt (Q197p Noorbeek)
|
Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.]
I-4
|
33105 |
dorsen |
dorsen:
dēršǝ (Q197p Noorbeek),
dęi̯ršǝ (Q197p Noorbeek)
|
De algemene benaming van de handeling van het slaan met de dorsvlegel. Zie ook de lemma''s ''dorsen met de vlegel'' (6.1.2) en ''dorsen met de dorsmachine'' (6.2.1). Het traditionele gereedschap om te dorsen is de dorsvlegel; het bestaat uit twee grote houten delen: de vlegelstok die de dorser in de hand houdt en het slaghout of de vlegelklap, waarmee de graankorrels uit de aren geslagen worden. Gewoonlijk dorst men met vier man. Dit is het minst vermoeiend omdat men dan het gemakkelijkst het juiste ritme bewaren kan en een goed ritme maakt het dorsen minder vermoeiend. Men kan echter ook alleen, of met tweeēn of drieēn dorsen, echter nooit met meer dan vier man. Het dorsen met de vlegel is helemaal verdwenen; het was te lastig en het ging niet snel genoeg. Dorsen was één van de eerste gemechaniseerde handelingen van het landbouwbedrijf. De oudste dorsmachine is de rosmolen, waarbij het paard, dat moest rondgaan aan een balk die om een as draaide, de drijfkracht leverde. Later werd de machine door een motor aangedreven, eerst door een stoommachine, dan door benzine- en dieselmotoren. Men onderscheidt bij deze generatie dorsmachines de kopdorser en de breeddorser. Daarna komt de zelfbinder in zwang, die het stro bindt en nog later de combine die tegelijk maait, dorst en bindt. De lemma''s die betrekking hebben op de ruimten in de boerderij waar gedorst werd (de dorsvloer) en waar het koren en het graan werd opgeslagen (de tasruimte en de graanzolder) worden opgenomen in aflevering I.6 Bedrijfsruimten van de boerderij.' [N 14, 1a; JG 1a, 1b; RND 138; A 3, 20; A 4, 27a; A 37, 12; L 1, a-m; L 4, 20; L 19A, 16; L 20, 27a; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; R 3, 63; S 7; Wi 27; NE 2 II, 4 en 3 II, 7; monogr.]
I-4
|
33135 |
dorsen met de dorsmachine |
machinen:
mǝšiŋǝ (Q197p Noorbeek)
|
In dit lemma zijn de omschrijvingen zoals "dorsen met de dorsmachine" niet opgenomen; in deze gevallen vindt men de opgaven voor "dorsen" en "dorsmachine" in de betreffende lemma''s. Vergelijk ook het lemma ''dorsen met de dorsvlegel'' (6.1.2). [N 14, 1c; monogr.]
I-4
|
33106 |
dorsen met de vlegel |
vlegelen:
vlɛ̄gǝlǝ (Q197p Noorbeek)
|
In dit lemma staat een betrekkelijk jonge terminologie, die nodig werd toen de mechanisatie opgang kwam en men behoefte kreeg aan een aparte term voor het dorsen met de vlegel, onderscheiden van die voor het dorsen met de machine. Omschrijvingen zoals "dorsen met de dorsvlegel" zijn hier niet opgenomen;in deze gevallen vindt men de opgaven voor "dorsen" en "dorsvlegel" in de betreffende lemma''s (6.1.1 resp. 6.1.8). In Q 34 wordt een kenmerkend volksgebruik gemeld: wanneer het laatste bed uitgedorst is, "is de schuur dood"; de dorsers gaan dan in een kring staan en gaan "doodluiden" (dōdlüa): ze slaan dan met z''n allen tegelijk met hun vlegels en maken daarbij zo''n hels kabaal, dat de boer naar de dorsvloer komt met een fles cognac om de dorsers te tracteren. In Q 198b noemt men dit gebruik "de plank afwassen" (de plǭi iifwiisa).' [N 14, 1b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|