17666 |
duim |
paumelle:
pęmǝl (Q197p Noorbeek)
|
Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
doem (Q197p Noorbeek)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duuzelig (Q197p Noorbeek)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
doezendpôêt (Q197p Noorbeek)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20045 |
duizendschoon |
koppelbloemen:
koppel-blómme (Q197p Noorbeek)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21794 |
dulden |
lijden:
lieje (Q197p Noorbeek),
luchten:
(Eijsden!).
luuchte (Q197p Noorbeek),
(N.).
luchte (Q197p Noorbeek)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34239 |
dunne melk |
dun (bijvgl. nmw.):
døn (Q197p Noorbeek),
magere melk:
māgǝr mɛlǝk (Q197p Noorbeek)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
19311 |
durfal |
mannetjesputter:
(Eijsden!).
mennekesputter (Q197p Noorbeek)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
durven:
dörve (Q197p Noorbeek)
|
durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
deur (Q197p Noorbeek)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|