21725 |
getuigenis |
getuigenis:
getugenis (Q197p Noorbeek)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21322 |
gevangenis |
petoet:
Van Dale: petoet, (sold., Barg.) cel, gevangenis.
petoet (Q197p Noorbeek)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34303 |
gevlekt varken |
piétrain:
patrē̜ (Q197p Noorbeek)
|
Varken van het ras dat een gevlekte huid heeft. [N 76, 1d]
I-12
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (Q197p Noorbeek)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
dòòf (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek),
geen gevoel:
ge geveul höbbe (Q197p Noorbeek)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)] || Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21439 |
geweer |
geweer:
gewēēr (Q197p Noorbeek)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24410 |
gewei van een hert |
gewei:
geweij (Q197p Noorbeek)
|
Gewei van een mannetjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gewulf (Q197p Noorbeek),
gǝwø̜lǝf (Q197p Noorbeek),
gǝwɛlǝf (Q197p Noorbeek)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
19264 |
gewillig |
gaarne:
gèèr (Q197p Noorbeek)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kompeniej (Q197p Noorbeek)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|