e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goed passen goed passen: gōt pasǝ (Noorbeek) Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW] II-7
goede vleeskoe schone koe: šun kō (Noorbeek) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goede- opbrengst geven (goed) schieten: šētǝ (Noorbeek) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4
goedkoopste rang in een schouwburg engelenbak: igelebak (Noorbeek) De goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot]. [N 90 (1982)] III-3-2
goedzak goed mens: good miens (Noorbeek), goede ziel: goj zièl (Noorbeek), lobbes: (N.).  lobbes (Noorbeek) een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)] III-1-4
gom gom: ideosyncr.  gom (Noorbeek), gum (Noorbeek) De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)] III-4-3
gooien bruien: bruuje (Noorbeek), brūje (Noorbeek), smijten: smīēte (Noorbeek) gooien [goesje] [N 38 (1971)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] III-1-2
goudbrons verguldsel: vǝrgøltsǝl (Noorbeek) Goudkleurig verfpoeder. [N 67, 10a; monogr.] II-9
goudsbloem goudbloem: goadblómme (Noorbeek) Goudsbloem (calendula officinalis). Grote oranjekleurige bloemen. Bijna alle vruchten zijn sikkelvormig gekromd. Gekweekt, ook in blekere kleuren en vaak verwilderd. Bloeitijd van mei tot november (gauwbloem, goudbloem, dodbloem). [N 92 (1982)] III-2-1
gouverneur gouverneur (<fr.): goeverneur (Noorbeek), gouverneur (Noorbeek) de officiële vertegenwoordiger van de koningin [koning] in een provincie [commissaris, gouverneur] [N 90 (1982)] III-3-1