e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

Gevonden: 3136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huisjesslak huisjesslak: Veldeke  huuskes-sjlek (Nunhem) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huismus, mus huiskets: hoeskets (Nunhem, ... ), korenjood: kòòrejoet (Nunhem) huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] III-4-1
huisvuil drek: drek (Nunhem) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1
huisweide bleek: bleik (Nunhem) Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] I-7
huiveren huiveren: hoevere (Nunhem, ... ), rijderen: rieëre (Nunhem) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] || huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schuiverachtig: sjoeverechtig (Nunhem) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering schuivering: sjoevering (Nunhem) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hulp vragen hulp vragen: hölp vraoge (Nunhem) iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)] III-3-1
hulp, bijstand hulp: hölp (Nunhem) de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] III-1-4
huppelen huppelen: huppele (Nunhem) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)] III-1-2