e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schenkel hees: hêês (Nunhem) schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
schenkkan bierkaraf: beerkraf (Nunhem), karaf: kraf (Nunhem), schnaps-karaf: snapskraf (Nunhem) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
scherp de waarheid zeggen uitbindelen: WNT: uitbinden, afl. uitbindsel, 2. (Limb.) uitsluitsel, opheldering; in het Tegelsch in den vorm oetbingel (=*uitbindel): tekst en uitleg over een onbelangrijke gebeurtenis.  oetbunjele (Nunhem), uitschijten: oetsjiete (Nunhem) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scherp inhebben (een/het) ijzer inhebben: (de koe heeft) īzǝr en (Nunhem) Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53] I-11
scherp kijken mieren: miere (Nunhem) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
scherp luisteren scherp luisteren: sjerp loestere (Nunhem) [N 84 (1981)] III-1-1
scherp, snede scherpe kant: waad = de scherpe kant van een sikkel.  sjerpe kantj (Nunhem) De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)] III-2-1
scherpen scherpen: šerpǝ (Nunhem) Het maalvlak van molenstenen scherp maken. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N o, 34a (ø̄Hoe noemt u het aanbrengen van groeven in de stenen?ø̄) is een aantal opgaven mogelijk ook van toepassing op het aanbrengen van een geheel nieuw scherpsel op een (nieuwe) molensteen. Zie voor de meer specifieke handelingen bij het scherpen de lemmata ɛuithalenɛ, ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ etc.' [N O, 34a; Sche 61; Vds 198; Jan 194; Coe 159; Grof 192; A 42A, 29 add.; N D, 33; N D, add.; monogr.; A 42A, 33 add.] II-3
scheukpaal schuurpaal: sxūrpǭl (Nunhem) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheurbuik scheurbuik: sjêûrbôêk (Nunhem) Scheurbuik: ziekte die ontstaat door gemis van vers fruit en verse groente en die zich openbaart door zwellingen en bloedingen van het tandvlees, het losstaan der tanden, etc. (scheurbot, blauwschuit, scorbuut). [N 84 (1981)] III-1-2