| 19413 |
vlam |
vlam:
vlam (L322a Nunhem)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechte (L322a Nunhem)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
| 30183 |
vlechtlatten |
rijhouter:
rijhǫwtǝr (L322a Nunhem),
witslatten:
wetslatǝ (L322a Nunhem)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
| 34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlęi̯skuu̯ (L322a Nunhem)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
| 24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
ma-je (L322a Nunhem)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 21442 |
vleien |
femelen:
Van Dale: femelen, 1. zoetsappige en zeurige praatjes houden (met bijgedachte aan huichelachtigheid), kwezelen, huichelen...
fiemele (L322a Nunhem, ...
L322a Nunhem),
vleien:
flei-je (L322a Nunhem)
|
iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 19127 |
vleier |
femel:
fiemel (L322a Nunhem),
kontenkruiper:
kontjekroeper (L322a Nunhem),
vimmendraaier:
WNT: vim (I), ...viem...; I) Als benaming voor een aantal...
viemedrejjer (L322a Nunhem)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
kuus, kuus, kuus:
kus, kus, kus (L322a Nunhem)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|
| 34348 |
vlekziekte |
brand:
branjtj (L322a Nunhem)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
| 22154 |
vleugel |
vleugel:
vlêûgel (L322a Nunhem)
|
vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|