e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vliegend ongedierte ongesiefer: òngesiefer (Nunhem) vliegend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
vliegennet vliegengaren: vlēgǝgārǝ (Nunhem), vliegennet: vlēgǝnęt (Nunhem) Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10
vliegenraam, hor hort: haort (Nunhem) Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)] III-2-1
vliering vliering: vleering (Nunhem) Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)] III-2-1
vlijns, geelbruine aarde bank: (zeer harde laag van oer).  bank (Nunhem) geelbruine aarde tussen bruine grond en leem in [vlijns, vlijst] [N 81 (1980)] III-4-4
vlik vlik: vlek (Nunhem) Een dun afgestoken stukje veen of heigrond of een zode van buntgras met losse turf vermengd. Vergelijk het lemma ''heiturf''. [N 27, 39h; I, 37] II-4
vlikken steken vlikken steken: vlekǝ stē̜kǝ (Nunhem) Steken van vlikken en graszoden of heilappen losmaken. [N 27, 39g; N 27, 1; N 27, 1 add.; I, 38] II-4
vlinderdasje nondejuke: nonnejuuke (Nunhem) vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3
vlo (enk.) vlo: vlooij (Nunhem), vlŏŏ (Nunhem) mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vleu: vleu (Nunhem) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2