e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorde, doorwaadbare plaats oversteek: êûverstjaek (Nunhem) doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)] III-4-4
voorklauw voorklauw: vø̄rklau̯w (Nunhem) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voormaler leemmolen: lē̜.mmø̄̄lǝ (Nunhem), mengkuip: meŋkȳp (Nunhem) Maal- en mengkuip, waarin zich een as met armen bevindt die de klei snijdt en vervolgens in de richting van een opening drijft. Deze opening wordt doorgaans afgesloten door een schuif. De voormaler werd aanvankelijk zelfstandig gebruikt, later in combinatie met een steenpers. De drijfkracht werd vroeger geleverd door een paard of een stoommachine, later door een dieselmotor of elektriciteit. Volgens de invuller uit L 163a werd de klei met behulp van de leemmolen gemoediger (g\mujeg\r) en de kluiten (klyt\) werden kortgewreven (kǫrt˲g\vrēv\). [N 98, 88; N 98, 89; monogr.] II-8
voornemen opzet: opzêt (Nunhem), plan: plan (Nunhem) wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)] III-1-4
voornemens zijn van plan zijn: van plan zeen (Nunhem) van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)] III-1-4
vooroverduikelen vooroverstuiken: véúreuver stoeken (Nunhem), voorovervallen: véúreuver vallen (Nunhem) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] III-1-2
voorpoten met dikke knie stalbenen: štalbɛi̯n (Nunhem) [N 3A, 143; monogr.] I-11
voorrooien dabben: dabǝ (Nunhem) Controleren of de aardappelen rijp zijn, of ze voldoende groot zijn om gerooid te worden. Omschrijvende uitdrukkingen zoals "kijken of de aardappelen rijp zijn" zijn hier niet opgenomen. [N 12, 20] I-5
voorschieten voorschieten: vĕŭrsjeete (Nunhem) Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)] III-3-1
voorstrengen voorklingen: vø̜̄rkleŋǝ (Nunhem), voorstrengen: vø̄rstrēnǝ (Nunhem) Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62] I-10, I-13