19524 |
inmaakpot |
moespot:
moospot (L322a Nunhem)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29750 |
inslaan |
inschurgen:
enšø̜rǝgǝ (L322a Nunhem),
inzetten:
enzę ̞tǝ (L322a Nunhem)
|
De droge vormelingen naar en in de oven brengen. De invuller uit Q 111 maakt een onderscheid tussen het aanvoeren en het opstapelen van de stenen. De eerste handeling duidt hij aan met de term brikken schurgen, de tweede met inzetten. Het lemma bevat zowel opgaven voor de veldoven als voor de meer fabrieksmatig georganiseerde steenovens. [N 98, 118; N 98, 152; monogr.]
II-8
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
inslaon (L322a Nunhem)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29790 |
inzetdeur |
muurtje:
myrkǝ (L322a Nunhem)
|
De van stenen en modder vervaardigde deur waarmee de toegangspoorten werden afgesloten. [N 98, 148; monogr.]
II-8
|
29751 |
inzetter |
enzetter:
ēnzę ̞tǝr (L322a Nunhem),
inschurger:
enšø̜rǝgǝr (L322a Nunhem)
|
De arbeider die de droge vormelingen onder leiding van een deskundige die meestal ook als stoker fungeert, in de oven plaatste. In Q 111 maakte men een onderscheid tussen de schurger (ēø̜r\g\r) die de stenen aanvoerde en de inzetter (enzę ̞t\r) die de stenen in de oven plaatste. [N 98, 119; N 98, 153; monogr.]
II-8
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
sjeket (L322a Nunhem)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
jak:
jak (L322a Nunhem, ...
L322a Nunhem,
L322a Nunhem)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
afgunstig:
aafgunstig (L322a Nunhem),
jaloers:
sjeloers (L322a Nunhem)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
jam:
jam (L322a Nunhem)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19927 |
janken |
joenkeren:
Veldeke
joonkere (L322a Nunhem)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|