34109 |
kol |
kol:
kǫl (L322a Nunhem)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
29541 |
kolen |
fijn(e):
fī̄nǝ (L322a Nunhem),
grove:
grǭvǝ (L322a Nunhem),
kolen:
kǭlǝ (L322a Nunhem)
|
Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.]
II-8
|
29759 |
kolen zeven |
zeven:
zēvǝ (L322a Nunhem)
|
Kolen zeven met behulp van een kolenzeef. In Q 17 noemde men een dergelijk voorwerp een zift (zęf). [monogr.]
II-8
|
19634 |
kolenschop |
kolenschuit:
kǭlǝšūt (L322a Nunhem),
kolenschup:
kǭlǝšøp (L322a Nunhem)
|
[monogr.]
II-8
|
33026 |
kolven afstropen |
afstropen:
āfštrø̜i̯pǝ (L322a Nunhem)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
18835 |
komisch |
komiek:
kemiel (L322a Nunhem),
vies:
(lange ie-klank).
vie-s (L322a Nunhem)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24322 |
konijnenhol |
konijnshol:
Veldeke
knienshaol (L322a Nunhem)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20133 |
konijnenjong |
konijntje:
kninkəs (L322a Nunhem)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
kø̄neŋ (L322a Nunhem)
|
De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56]
I-11
|
26670 |
koning van de rosmolen |
koning:
kø̜̄neŋ (L322a Nunhem)
|
De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28]
II-3
|