17861 |
krioelen |
wemelen:
wemele (L322a Nunhem)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
kroep (L322a Nunhem)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroeskopje:
kroesköpke (L322a Nunhem),
kroezeltje:
ei kroezelke (L322a Nunhem)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20136 |
krollen |
galderen:
Veldeke
galdere (L322a Nunhem)
|
Hoe noemt u het geluid van een krolse vrouwelijke kat [N 83 (1981)]
III-2-1
|
20120 |
krols |
loops:
luips (L322a Nunhem),
løͅi̯ps (L322a Nunhem)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
17894 |
krommen, ombuigen |
bukken:
boe-ke (L322a Nunhem)
|
Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26454 |
kropgat |
koningsgat:
kyneŋs˲gāt (L322a Nunhem)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
20591 |
kroppen, gezegd van voedsel |
verstikken:
verstjikke (L322a Nunhem)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20587 |
kruidenjenever |
elsbitter:
met alsem
aelsbitter (L322a Nunhem)
|
kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
Note v.d. invuller:
kroetwes (L322a Nunhem)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|