24299 |
barbeel |
barbeel:
Veldeke
barbeel (L322a Nunhem)
|
Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
ween:
pooëse (L322a Nunhem)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
baret (L322a Nunhem)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskuul (L322a Nunhem)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
19313 |
bazige vrouw |
albestel:
albesjtêl (L322a Nunhem),
kapitein:
eine kaptein (L322a Nunhem)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34501 |
bebroed bevrucht ei |
rot ei:
rot ęi̯ (L322a Nunhem)
|
[N 19, 54c]
I-12
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
gebroed ei:
gǝbrø̄dj ęi̯ (L322a Nunhem),
rot ei:
rot ęi̯ (L322a Nunhem)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
zo noemt men ook de baldakijn, waaronder de priester in de processie de monstrans de monstrans draagt.
hemel (L322a Nunhem)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19550 |
beddenwarmer |
bedkruik:
bĕd-kroek (L322a Nunhem)
|
kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
doorduwen:
get daoduuje (L322a Nunhem),
pitsen:
pitse (L322a Nunhem)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|