e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lekkerbek goede eter: gooije aeter (Nunhem) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lemmer lemmet: lemmet (Nunhem) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: léénge (Nunhem) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gezwank: B.v. gezwank wiej ein aol.  gezwank (Nunhem) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lepe, doortrapte kerel fijne, een -: fiene (Nunhem) een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] III-1-4
lepel lepel: laepel (Nunhem) lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek lepelrekje: laepelrèkske (Nunhem) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren beenkap gamasche: kamasje (Nunhem) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leugen leugen: lêûge (Nunhem) een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1
leunstoel leunstoel: lêûnstjool (Nunhem), zorgstoel: zorgsjtool (Nunhem) Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] III-2-1