17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
omhooëgaon (L322a Nunhem)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (L322a Nunhem)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
sjaal:
sjaal (L322a Nunhem)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
plag:
plak (L322a Nunhem),
sjaal:
sjaal (L322a Nunhem)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33651 |
omwalde akker |
kamp:
kamp (L322a Nunhem)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
omjagen:
ǫmjāgǝ (L322a Nunhem)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
21845 |
onbeleefd |
onfatsoenlijk:
ônfatsuunlik (L322a Nunhem)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
lomp:
lômp (L322a Nunhem),
onbeschoft:
ônbesjoeft (L322a Nunhem)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
onbeschoft:
onbesjoefdj (L322a Nunhem)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
jood:
joewd (L322a Nunhem),
prengel:
Van Dale: prengel, (gew.) 1. vlegel, lomperld; (elders) nietig, tenger ventje; -2. prengelaar.
prengel (L322a Nunhem)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|