19482 |
pollepel |
soeplepel:
soeplaepel (L322a Nunhem)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18292 |
polsmof |
moffel:
moefel (L322a Nunhem)
|
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18504 |
pompon van een muts |
poes:
poes (L322a Nunhem)
|
pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21536 |
ponder |
ponder:
pönjer (L322a Nunhem)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
20458 |
pooier |
pooier:
pooi-er (L322a Nunhem)
|
iemand die leeft van de verdiensten van een prostituée, voor wie hij als beschermer optreedt [pooier] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
29779 |
poorten |
ovengaten:
ǭvǝgātǝ (L322a Nunhem)
|
De inrij- en uitkruigaten in de buitenmuur van de ringoven. Zie ook afb. 26. [N 98, 129; N 98, 151; monogr.]
II-8
|
29789 |
poorten dichtmetselen |
ovengaten toemaken:
ǭvǝgātǝ tumākǝ (L322a Nunhem)
|
De toegangspoorten met stenen en modder dichtmaken, zodra de betreffende kamers vol zijn en bij het bakproces worden betrokken. Het dichtmetselen en na het bakken weer openen van de poorten werd in Q 95 door de stoker gedaan. [N 98, 148; monogr.]
II-8
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
poter:
pø̜̄tǝr (L322a Nunhem)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
17953 |
pootjebaden |
pootjebaden:
pêûtje baje (L322a Nunhem, ...
L322a Nunhem)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34174 |
pootjesblaas |
tweede waterblaas:
twējdǝ wātǝrblǭs (L322a Nunhem)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|