24226 |
pop, vrouwelijke zangvogel |
pop:
pôp (L322a Nunhem)
|
vrouwelijke zangvogel (pop) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33171 |
poten |
poten:
pǭtǝ (L322a Nunhem)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
21521 |
potlood |
potlood:
potloëd (L322a Nunhem)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
27074 |
praam |
praam:
prām (L322a Nunhem)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21834 |
praatje |
wazel:
WNT: wazelen, In Limb. dial. Vgl. bazelen en wauwelen. Onzin vertellen, kletsen zonder inhoud, bazelen, wauwelen, leuteren.
wazel (L322a Nunhem)
|
een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20667 |
preisoep |
poorsoep:
paorsoep (L322a Nunhem)
|
Preisoep (Poorsop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19333 |
pret, schik |
plezier:
plezeer (L322a Nunhem)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
grapjas:
grapjas (L322a Nunhem)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
preuts:
praöts (L322a Nunhem)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23307 |
priestersteek met ronde luifel |
steek:
stjeek (L322a Nunhem)
|
priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)]
III-3-3
|