17648 |
schoot |
schoot:
sjooët (L322a Nunhem)
|
Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18331 |
schootsvel |
schootsvel:
sjŏŏtsvelle (L322a Nunhem)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17962 |
schop |
stamp:
sjtamp (L322a Nunhem)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29667 |
schop om kleibollen te steken |
goede:
gujǝ (L322a Nunhem)
|
De schop was doorgaans van hout vervaardigd. Met het schoepje kon men in Q 83 juist genoeg klei scheppen voor twee bakstenen. [monogr.; N 98, 76 add.]
II-8
|
17961 |
schoppen |
stampen:
sjtampe (L322a Nunhem)
|
Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18283 |
schort zonder borststuk |
voorschoot:
vĕŭrsjŏŏt (L322a Nunhem)
|
voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19506 |
schotel |
schotel:
sjöttel (L322a Nunhem)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
schoteltje:
sjöttelke (L322a Nunhem)
|
schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
sjouwerblaad (L322a Nunhem)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18679 |
schoudermanteltje |
pelerine (<fr.):
peldrien (L322a Nunhem)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|