20791 |
sinaasappel |
appelesien:
langgerekte ie
appelesien (L322a Nunhem)
|
sinaasappel [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (L322a Nunhem)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
singel:
seŋǝl (L322a Nunhem)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
19420 |
sintel |
sintel:
sintjel (L322a Nunhem)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
29565 |
sintels |
sintels:
zentǝls (L322a Nunhem),
slakken:
šlakǝ (L322a Nunhem)
|
Geheel of half uitgebrande stukken steenkool. Zie voor het woordtype kraaien (Q 95) ook het Waalse ɛcrah√™ɛ, ø̄̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄̄.' [monogr.]
II-8
|
21444 |
sjacheraar |
sjacheraar:
sjacherĕĕr (L322a Nunhem)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
hosselen:
hoesj-sjele (L322a Nunhem),
iemand bij de poten hebben:
eemes biej de pĕŭt höbbe (L322a Nunhem)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (L322a Nunhem)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
18686 |
sjerp |
sjerp:
sjerp (L322a Nunhem),
sluier:
sluijer (L322a Nunhem)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17744 |
slaap |
slaap:
sjlaop (L322a Nunhem)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|