31766 |
stelknoppen |
bouten:
bø̜jt (L322a Nunhem)
|
De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d]
II-12
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
klauw:
klǫu̯ (L322a Nunhem)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtelpe (L322a Nunhem)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
driekronenpot:
driekròòne pot (L322a Nunhem),
uiligpot:
uulegpot (L322a Nunhem),
driekònepot
uulegpot (L322a Nunhem)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26567 |
stenenscherper |
molensteenscherper:
mø̜̄lǝštęjnšerpǝr (L322a Nunhem)
|
De persoon die de molenstenen scherpt. [N D, 33]
II-3
|
20323 |
sterven |
doodgaan:
dŏŏdgaon (L322a Nunhem),
kapotgaan:
kǝpot˲gǭn (L322a Nunhem),
Veldeke
kepotgoan (L322a Nunhem),
sterven:
sterve (L322a Nunhem)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|
24822 |
sterven van een plant |
kapot gaan:
kepot gaon (L322a Nunhem),
verdorren:
verdorre (L322a Nunhem)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
stutpaal:
støtpǭl (L322a Nunhem)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
heimelik (L322a Nunhem),
stiekem:
sjtiekum (L322a Nunhem)
|
niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L322a Nunhem)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|