18805 |
uitdenken |
prakkiseren:
prakkezere (L322a Nunhem)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32709 |
uiteenploegen |
uitereenvaren:
utręi̯nvãrǝ (L322a Nunhem)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
21827 |
uiten |
uitspreken:
oetsjpraeke (L322a Nunhem)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21443 |
uitgaan |
op schuif gaan:
op sjuif (L322a Nunhem)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgedragen zijn:
(de koe is) ūtgǝdrāgǝ (L322a Nunhem),
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtɛlt (L322a Nunhem)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitlitsen:
oetlitse (L322a Nunhem),
uitschampen:
oetschampe (L322a Nunhem)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uitvissen:
Gezegde: eemes de perik oet de naas haole!
oetvêsse (L322a Nunhem)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29769 |
uitkruiers |
inbrekers:
en˱brē̜kǝrs (L322a Nunhem),
uitschurgers:
ūtšø̜rǝgǝš (L322a Nunhem)
|
Arbeiders die de gebakken stenen uit de steenoven naar het tasveld brachten. De in dit lemma opgenomen termen zijn zowel voor de veldoven als voor de ringoven van toepassing. [N 98, 126; N 98, 155; monogr.]
II-8
|
21786 |
uitleg |
uitleg:
oetlik (L322a Nunhem)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
de uitbindel geven:
WNT: uitbinden, afl. uitbindsel, 2. (Limb.) uitsluitsel, opheldering; in het Tegelsch in den vorm oetbingel (=*uitbindel): tekst en uitleg over een onbelangrijke gebeurtenis.
den oetbinjel gaeve (L322a Nunhem),
uitleggen:
oetligge (L322a Nunhem)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|